Opstappen en wegrijden is een motorische vaardigheid, net zoals overeind blijven en sturen. Dit wil zeggen dat je deze vaardigheid moet oefenen als je hem wil beheersen. Er zijn verschillende opstaptechnieken, met elk hun voor- en nadelen. Een opstaptechniek die goed gewerkt heeft in iemands jonge jaren kan best ongeschikt worden wanneer die persoon ouder wordt. Immers, met het ouder worden verandert ons lichaam, en daardoor zijn sommige opstaptechnieken misschien niet langer geschikt.

Op deze pagina worden vier opstaptechnieken beschreven. Deze technieken verschillen van elkaar wat betreft de tijd die men nodig heeft voordat men zittend op het zadel fietst. Zittend op het zadel is het eenvoudig om snelheid te maken met een bovenlichaam dat in evenwicht is. Als men niet op het zadel zit, dan wordt het evenwicht gemakkelijk verstoord door gewichtsverplaatsingen tijdens het opstappen (staand op de trappers) en als gevolg van druk zetten op de trappers. Snelheid maken zonder dat men op het zadel zit is daarom een stuk moeilijker.

Bij elk van de vier opstaptechnieken heeft de fietser beide handen aan het stuur, maar de uitgangspositie is toch anders bij elk van de vier technieken. Bij drie van de vier opstaptechnieken heeft de fietser in de uitgangspositie de fiets reeds tussen zijn benen, en bij de vierde staat hij naast de fiets. En bij twee van de vier opstaptechnieken zit de fietser in de uitgangspositie reeds op het zadel, en bij de twee andere is dat niet het geval.

Dit zijn de uitgangsposities van de vier opstaptechnieken, geordend naar hoe makkelijk men ermee op snelheid komt:

  1. Fiets tussen de benen, beide voeten op de grond en de billen óp het zadel.
  2. Fiets tussen de benen, één voet op de grond en de billen óp het zadel.
  3. Fiets tussen de benen, één voet op de grond en de billen ván het zadel.
  4. Staand naast de fiets, met één voet op een pedaal.

We beschrijven deze vier technieken nu meer in detail.

1. Fiets tussen de benen, beide voeten op de grond en de billen óp het zadel

Deze opstaptechniek wordt goed uitgelegd in het begin van de onderstaande video (tot aan het gedeelte over achterom kijken). In deze video wordt overigens niet gesproken over “opstaptechniek” maar over “wegrijden”. Voor deze techniek (maar niet voor de andere drie) is er ook nauwelijks een verschil tussen opstappen en wegrijden.

Steunen op de punten van de schoenen

Het voordeel van deze opstaptechniek is zijn gemak: omdat de fietser snelheid maakt terwijl hij op het zadel zit, is het gemakkelijk om het evenwicht te bewaren. Het nadeel van deze opstaptechniek is dat het zadel vrij laag gezet moet worden om met beide voeten aan de grond te komen. Deze lage positie is niet de meest comfortabele en efficiënte tijdens het fietsen. Het is mogelijk om deze opstaptechniek ook te gebruiken op een fiets met een hoger zadel, maar dan moet de fietser voor het wegrijden de punten van zijn schoenen gebruiken om de fiets in evenwicht te houden.

2. Fiets tussen de benen, één voet op de grond en de billen óp het zadel

Wegrijden met één voet op een pedaal en één voet op het wegdek

Het verschil met de eerste opstaptechniek bestaat erin dat de fietser in de uitgangspositie slechts één voet aan grond houdt terwijl hij op het zadel zit. Hierbij wordt de fiets meestal gekanteld in de richting van de voet die aan de grond staat. De andere voet rust op een pedaal die in een hoge positie (5 voor 12) staat. Bij het wegrijden drukt de fietser met de ene voet op de pedaal en met de andere voet zet hij zich af van het wegdek. Het voordeel van deze opstaptechniek in vergelijking met de eerste is dat hij ook geschikt is voor een wat hoger afgesteld zadel.

3. Fiets tussen de benen, één voet op de grond en de billen ván het zadel

Het verschil met de tweede opstaptechniek bestaat erin dat de fietser in de uitgangspositie niet met zijn billen óp het zadel zit maar ze ervoor houdt. Bij het wegrijden moet fietser even gaan staan op de pedaal waar hij mee begint voordat hij in het zadel kan gaan zitten. Het voordeel van deze opstaptechniek in vergelijking met de eerste twee is dat hij ook geschikt is voor zadels die nog hoger afgesteld zijn.

4. Staand naast de fiets, met één voet op een pedaal

Dit is de enige opstaptechniek waarbij men in de uitgangspositie naast de fiets staat. Om weg te rijden drukt de fietser één pedaal naar beneden, zet af met zijn andere been, en brengt daarna dit been naar de andere zijde van de fiets. Op een herenfiets wordt het been over het zadel gezwaaid, en op een damesfiets kan men het been vóór het zadel doorsteken. Het voordeel van deze techniek is zijn snelheid: van een stilstaande positie naast de fiets gaat de fietser in één beweging naar een positie op een rijdende fiets. Bij de andere drie technieken moet de fietser eerst een uitgangspositie innemen met zijn benen aan weerszijden van de fiets.  Het nadeel van deze techniek is de instabiliteit tijdens het op snelheid komen: op het moment dat de fietser nog maar weinig snelheid heeft bevindt zijn zwaartepunt zich naast de fiets.