Angst wordt vaak ervaren als een last, en de meesten willen er graag vanaf. Daar is jammer genoeg geen snelle oplossing voor. Toch is het mogelijk om een strategie te volgen waarmee je je onnodige angsten kunt overwinnen. Om zo’n strategie uit te stippelen moet je bewust met je angsten omgaan, en daarbij is het nuttig om te weten waar angst vandaan komt. Daarom geven we op deze pagina een kort overzicht van wat wij weten over de neurobiologie van angst. We structureren deze informatie in drie onderwerpen:

  1. Twee soorten angst
  2. Hoe wordt een angst-oproepende stimulus verwerkt?
  3. De hersenstam, ons primitieve brein.

 

1. Twee soorten angst

Een typische angstreactie
Er zijn twee soorten angst: (1) toestandsangst (in het Engels, “state anxiety”), en (2) habituele angst (in het Engels, “trait anxiety”). Strikt genomen, is voor het fietsen alleen toestandsangst van belang. Toestandsangst wordt opgeroepen door een stimulus, en habituele angst is voortdurend aanwezig, onafhankelijk van de aanwezigheid van een angst-oproepende stimulus. Typische angst-oproepende stimuli bij het fietsen zijn andere weggebruikers, voorwerpen op de weg, en beelden die erop wijzen dat men van de weg afraakt.

Habituele angst is een persoonskenmerk: sommige personen zijn gemiddeld angstiger dan anderen, en ze zijn dat onafhankelijk van de omgeving waarin ze verkeren (i.e., de stimuli waarmee ze geconfronteerd worden). Personen met een hoge habituele angst schrikken sneller en heviger van een stimulus. Met andere woorden, toestandsangst hangt af van habituele angst. Daarom is habituele angst onrechtstreeks ook van belang voor het fietsen: habitueel angstige fietsers hebben sneller last van angst.

 

2. Hoe wordt een angst-oproepende stimulus verwerkt?

De amygdala (in het rood) in een brein dat van onderen bekeken wordt
Het verwerken van een angst-oproepende stimulus verloopt in twee stappen: (1) detecteren, en (2) reageren. Deze twee stappen worden uitgevoerd door verschillende hersengebieden, waarbij het eerste hersengebied (voor detectie) het tweede (voor reageren) activeert. Het detecteren van gevaarvolle stimuli gebeurt door de amygdala (amandelkern). De amygdala kan gevaarvolle stimuli detecteren dankzij het feit dat zij kan leren: een stimulus die eerst geen angst opriep (bijv., een fietser vóór jou die hard remt), doet dat wel nadat hij geassocieerd is met een pijnlijke ervaring (bijv., een valpartij als gevolg van een botsing met die fietser). Het leerproces binnen de amygdala houdt in dat, als gevolg van de associatie tussen de neutrale stimulus en de pijnlijke ervaring, er nieuwe verbindingen gelegd worden tussen gespecialiseerde neuronen binnen de amygdala.

Als de amygdala geactiveerd wordt, dan stuurt zij signalen naar twee andere hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor de reactie op de stimulus: de hypothalamus en het periaquaductale grijs, en vooral deze laatste is van belang voor het fietsen. In reactie op het signaal van de amygdala, zorgt de hypothalamus voor een hele reeks lichamelijk veranderingen: versnelde ademhaling, versterkte doorbloeding van de huid, verhoogde spierspanning, etc. Het periaquaductale grijs kan een zogenaamde “freeze” reactie oproepen, een verstijving van het gehele lichaam. Als je op een fiets zit en je schrikt ergens van, dan is zo’n verstijving het laatste waar je op zit te wachten: de subtiele bewegingen die nodig zijn om weg te sturen en zo een eventueel gevaar te vermijden worden door die verstijving onmogelijk gemaakt. Op deze manier komt de fietser in een vicieuze cirkel terecht: de onmogelijkheid om eventueel gevaar te vermijden (door de verstijving) zorgt voor nog meer angst, en die zorgt op zijn beurt voor nog meer verstijving. Dit geldt ook voor de geautomatiseerde bewegingen die onder de controle van het cerebellum staan: activatie van het periaquaductale grijs zorgt er voor dat het cerebellum afgesloten wordt van de zintuiglijke feedback die nodig is om de motor cortex aan te sturen.

 

3. De hersenstam, ons primitieve brein

De herstenstam (brainstem) en zijn onderverdelingen
Het periaquaductale grijs is een onderdeel van het verlengde merg (de medulla), en die is op zijn beurt een onderdeel van de hersenstam. De hersenstam is een structuur die je ook bij de meeste lagere diersoorten (bijv., vissen en reptielen) aantreft. Het grote verschil tussen de hersenen van lagere diersoorten en die van de mens zit in de cortex (het bruin-roze gedeelte in het plaatje hiernaast): de mens heeft verhoudingsgewijs (t.o.v. zijn lichaamsgewicht) een veel grotere cortex. De cortex bevat structuren waar we een beroep op doen bij het overeind blijven en het sturen: de motor en de prefrontale cortex. Voor het maken van fijne gecontroleerde bewegingen hebben we onze cortex nodig. Lagere diersoorten hebben in de regel geen armen en benen waarmee zij fijne gecontroleerde bewegingen kunnen maken, en daarom hebben zij zo’n ver ontwikkelde cortex niet nodig. In vergelijking met mensen, doen lagere diersoorten veel meer een beroep op hun hersenstam bij het aansturen van hun bewegingen. Ook bij mensen kan de hersenstam bewegingen aansturen, maar in de loop van de evolutie hebben zich twee belangrijke veranderingen voorgedaan in deze aansturing: (1) de motor cortex kan rechtstreeks de spieren aansturen, zonder tussenkomst van de hersenstam, en (2) de prefrontale en de motor cortex controleren de motorische gebieden in de hersenstam.

Slaapt hij of doet hij maar alsof?

De verwerking van angst-oproepende stimuli heeft een gelijkaardige evolutie ondergaan, van zuivere controle door de hersenstam naar een overheersende controle door de cortex. De controle door de cortex begint bij het detecteren van een gevaarvolle stimulus door de amygdala. Anders dan de hersenstam, is de amygdala in staat om complexe gevaarvolle stimuli te detecteren. De hersenstam kan slechts zeer eenvoudige stimuli detecteren (o.a., snelle bewegingen), en mist daarom de precisie die nodig is om het onderscheid te kunnen maken dat vaak nodig is om te kunnen overleven (bijv., een slapende van een wakkere tijger kunnen onderscheiden). Het is opvallend dat de amygdala (een deel van de cortex) niet de motor cortex aanstuurt maar wel het periaquaductale grijs (een deel van de hersenstam). Dit wil zeggen, de amygdala maakt gebruik van een evolutionair oude hersenstructuur om de angstreactie in gang te zetten.

De prefrontale cortex beïnvloedt zowel de amygdala als het periaquaductale grijs
Het bovenstaande wil niet zeggen dat onze angstreacties volledig gedicteerd worden door een corticaal detectiemechanisme (de amygdala) en een primitief reactiemechanisme in de hersenstam (het periaquaductale grijs), en dit is goed nieuws voor fietsers met angst. Immers, tijdens de evolutie is ook de rol van de prefrontale cortex groter geworden, en die beïnvloedt zowel de amygdala als het periaquaductale grijs. De prefrontale cortex kan verhinderen dat de amygdala overhaaste conclusies trekt en dat het periaquaductale grijs te snel reageert. Op deze manier stelt de prefrontale cortex ons in staat om onnodige angsten te overwinnen.