De dynamica van de fiets stelt een aantal bijzondere eisen aan de fietser:

  1. Als je overeind wil blijven, dan moet je snelheid maken.
  2. Als je een bocht wil nemen, dan moet je je fiets laten kantelen. Niet teveel, want dan val je om, maar ook niet te weinig, want dan haal je de bocht niet.
  3. Hoe sneller je fietst, hoe meer je moet tegensturen om je fiets te laten kantelen.

Dit kunnen we allemaal leren. En als we er eenmaal goed in zijn, dan zijn we ons ook niet meer bewust van hoe we het doen.

In wat volgt, wordt uitgelegd hoe ons brein erin slaagt om ons overeind te houden. “Overeind blijven” wordt ook vaak aangeduid als “ons evenwicht bewaren”, en hier gebruiken wij deze uitdrukkingen als synoniemen. In wat volgt, beschrijven we eerst de delen van ons brein die een rol spelen in dit proces: de motor cortex, de zintuigen, en het cerebellum (de kleinhersenen). Het cerebellum speelt een centrale rol bij het overeind blijven: het cerebellum is een regelaar die de de motor cortex bijstuurt o.b.v. informatie uit de zintuigen, en hij zorgt er tevens voor dat dit proces geautomatiseerd wordt. Tenslotte, fietsen moet je leren en herleren, en dat leer je niet uit een boekje maar door te oefenen.