Voordat men met de oefeningen kan beginnen, moet eerst aan twee randvoorwaarden voldaan zijn:

  1. De fiets moet correct afgesteld zijn en men moet passende kleding dragen.
  2. Men moet kunnen opstappen en wegrijden.

Daarna kan men met de oefeningen beginnen, en in principe kan men dit doen zonder de hulp van een instructeur (een fietsdocent). De oefeningen worden dan ook zó beschreven dat een geïnteresseerde fietser zelf kan achterhalen hoe een bepaalde oefening uitgevoerd moet worden. Oefenen samen met een fietsdocent is echter effectiever en leuker; in het ideale scenario oefent een groep fietsers onder de begeleiding van één of meer fietsdocenten. Een belangrijke taak van de fietsdocent is motiveren, en dat kan door uitleg te geven, de fietser te wijzen op relevante sensorische feedback, en door hem een beloning te laten ervaren.

Bij de oefeningen worden een aantal hulpmiddelen gebruikt, en die worden op de volgende pagina’s beschreven. Deze hulpmiddelen hebben een ondersteunende functie; slechts door regelmatig gebruik binnen de daarvoor bedoelde oefeningen is er een effect te verwachten.